De Landbouwrevolutie was een ontzettend belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis. Het zorgde ervoor dat alle andere dingen konden gebeuren. Dit komt voornamelijk doordat de landbouw meer voedsel maakte dan jagen, en doordat boeren bij hun akkers moesten blijven wonen. Door de landbouw hadden mensen meer eten. Ze konden dus in grotere groepen gaan leven, omdat de grond meer mensen eten kon geven. Zelfs zo veel eten, dat elke boer meer produceerde dan hij op kon eten. Bovendien werden er uitvindingen gedaan zoals irrigatie en de ploeg, waardoor de landbouw nog makkelijker werd en nog meer voedsel opbracht.
Het was dus helemaal niet nodig dat iedereen boer was. Mensen konden andere beroepen gaan doen, en toch genoeg te eten hebben. Zo ontstonden beroepen, zoals timmerman, smid, of pottenbakker. Dit heet specialisatie. Er ontstond ruilhandel, de eerste vorm van geld, waarin mensen dingen waarvan ze te veel hadden ruilden voor dingen die ze nodig hadden. Zo kwamen pottenbakkers en timmermannen toch aan eten.
Een ander gevolg van de landbouwrevolutie was dat boeren dicht bij hun akker moesten blijven en dus vaste huizen bouwden om in te wonen. Dit heet een sedentaire levenswijze. Voor de landbouwrevolutie waren mensen allemaal nomaden en trokken ze van plek naar plek. Boeren woonden nu dus in huizen, en doordat je veel meer voedsel krijgt als je een stuk land verbouwt dan als je op een stuk land jaagt, konden mensen in grotere groepen bij elkaar wonen. Er ontstonden dorpen, en uiteindelijk steden. In deze steden werd bijvoorbeeld het schrijven uitgevonden. Door de landbouwrevolutie ontstonden dus beroepen en steden, waardoor uiteindelijk koningen, rijken, en het schrift konden ontstaan.