De Friezen spraken het Fries.
Er wordt al eeuwenlang Fries gesproken.
De eerste geschreven teksten in het Fries stammen uit de middeleeuwen.
De 17 keuren en 24 landrechten van het Friese volk zijn tussen de 11e en 13e eeuw in het Oudfries geschreven, een Germaans dialect.
Vanaf het moment dat hertog Albrecht van Saksen in 1498 besloot dat het Nederlands de bestuurstaal in Friesland moest worden, werd het Fries voornamelijk een gesproken taal.
Maar vanaf de 19e eeuw kende de Friese taal een heropleving.
Dit was de tijd van de Romantiek, waarin het gevoel een centrale plek innam.
Er ontstond grote belangstelling voor eigen volk en volkscultuur.
Zo ook in Friesland, waar het Fries opnieuw schrijftaal werd: het Nieuwfries.
Er werd een standaardspelling ontworpen en het Fries werd niet langer als dialect gezien maar als een taal.
Er verschenen vele literaire stukken in het Fries.
Toch duurde het tot 1956 voordat het Fries als officiële taal werd erkend door de Nederlandse overheid.
Hiermee is het Fries de enige taal die naast het Nederlands deze status heeft.
Het jaar daarop werd ook de Friese vlag vastgelegd.
Het Fries staat nu gelijk aan het Nederlands en men mag de Friese taal in al het rechtsverkeer gebruiken.
Naast Friesland wordt het Fries ook nog gesproken in het Westerkwartier van Groningen, in het Duitse Saterland en in het Deense Sleeswijk Holstein.